Halverwege de jaren 80 werkte ik als inkoper in een technisch en internationaal georiënteerd bedrijf. Net het wilde westen, een cowboy wereld. De ene dag werd ik bijna ontslagen en de andere dag mocht ik boodschappen doen met de privéjet in London en kreeg zelfs zakgeld mee.
Op een dag was het tijd om te praten over mijn toekomst aldaar. De markt was namelijk ingeklapt en flinke maatregelen waren noodzakelijk. De boodschap voor mij luidde: ‘Je kunt kiezen, of je gaat weer orders tikken of je vertrekt. De mannen gaan nou eenmaal voor, want zij hebben een gezin en een hypotheek. Jij bent straks toch getrouwd en zit dan verder achter de geraniums’. Boem!
Gelukkig had ik geleerd om mijn boosheid te beheersen en de man te laten staan, ook al voelde ik mij diep beledigd en gekwetst. Mijn keuze om te vertrekken was in een split second gemaakt. Hierop was zijn reactie: ‘Je weet niet wat je doet. Wie wil jou nou hebben. Je kunt niks en je bent niks. Dat lukt je nooit’. Mijn antwoord: ‘O ja? Dat zullen we nog wel eens zien!’ Zijn woorden waren voor mij de ‘blessing in disguise’.